Een van mijn Oma's tieners
zaterdag 10 augustus 2019 om 15:31
Op de dag dat ik werd geboren, had mijn Oma nog zes tieners in huis. Ik was het oudste kleinkind, kind van mijn Oma's oudste dochter, de jongste van mijn tiener-ooms was 10, en de oudste 19.
Mijn herinneringen gaan zó ver terug, dat ik me wel eens eenzaam voel als mensen beweren dat het onmogelijk is: herinneringen hebben vanaf je tweede levensjaar.
Voor mij zijn de oude filmbeelden in mijn hoofd werkelijkheid: ik kan me de kleine broertjes van mijn moeder nog herinneren als de tieners die ze destijds waren. Hele meneren al, in mijn ogen, dat zeker. Tafel-tennis speelden ze, in Oma's garage. En memory, aan Oma's eettafel, waar altijd zo'n perzisch tapijt op lag. Om al die jongens aan die lange tafel een plek te geven, stond er een vaste hoekbank langs de muur, met glad-rode bekleding. Handig, want daar paste ook een extra kind bij, vriendjes, of een van de kinderen van mijn Opa's broers, die in hetzelfde dorp woonden.
Als ik zo over hen vertel, lijkt het of ze allemaal op elkaar leken. Alsof ze bijna inwisselbaar zouden zijn geweest. Absoluut niet. Mijn moeder heeft geen twee broertjes die op elkaar lijken, evenmin als mijn vader twee zussen heeft die op elkaar lijken. Nauwelijks van uiterlijk, en vrijwel niet in karakter, al hadden ze allemaal een zekere zonnige humor over zich. Maar misschien had dat ook te maken met de tijd en de leeftijd.
Eén van de broertjes blonk uit in dat gevoel voor humor.
«Kijk! Daar staat de wolkenfabriek!» riep hij als we langs een hoge schoorsteen reden.
In zijn eerste 'lelijke eend', volgens zijn broertjes zó verroest dat de stoelen nog 'ns door de vloerplaat zouden zakken — iets wat ik als 3, 4-jarige een griezelige gedachte vond — reden we door de polder. Raampjes naar beneden geklapt, de wind door je haar en zicht over eindeloze, zonovergoten weilanden. Bij elke voorbijganger stak hij zijn hoofd uit het raampje:
«Hé! Hallo! Jij daar!»
«Wat?»
«Je hebt een tas op je rug!»
«Huh!?»
«Ja, ik wou effe dat je het wist: een tas op je rug!»
Mijn zusje en ik kwamen achterin de auto dan niet meer bij.
Met mijn Opa hield hij vrolijke gesprekken over de cryptogrammen in de krant. Mysterieuze vraagstukken, waarbij ik nooit de oplossing kon bedenken.
Eén ervan is me altijd bijgebleven, ik hoor het hem nog zeggen: «Vrucht met een oneffen kantje.... Rara wat zou dat zijn....? »
«Braam!»
Schaterlach.
Later trok er een schaduw over hem. Ik heb nooit precies begrepen waarom, al vermoedde ik dat het te maken had met het ongeluk van mijn Oma. In de zomer van 1974 ontplofte de boot van mijn Opa. Mijn Oma was de enige die tijdens het tanken aan boord was gebleven. Mijn Ooms en Opa stonden op de kant en wisten haar uit de vlammenzee te trekken, maar de derdegraads brandwonden had ze toen al opgelopen.
Net zoals hij vereeuwigd is in de foto bij het wrak, uit krantenartikel van die dag — de jongen met die krullen, de derde van links, naast mijn Opa, die ik herken in de middelste persoon in de foto — bleef er na het ongeluk een schaduw over hem hangen.
Natuurlijk, hij was nog altijd ad rem, geestig, scherp met z'n cryptogrammen, ondernemend, vakanties, reizen, werk. In zijn voorkomen nog altijd een soort kruising tussen Rutger Hauer en André van Duin. Maar er was iets veranderd. Ergens brandde een lampje minder, en dat lampje ging, wat hij ook aan goeds, vrolijks en optimistisch ondernam in zijn leven, niet meer aan.
Een ander viel het misschien niet op. Maar mij, met mijn vier-dimensionale beeld, waardoor mijn ooms in mijn hoofd óók die tieners van mijn Oma bleven, viel het op. Alsof hij nog maar met één helft van zijn gezicht lachte — terwijl ik hoopte dat hij ooit weer voluit zou lachen.
Zeventien dagen geleden is de Oom die mijn zusje Petra haar lievelingsoom noemde, opgenomen in een hospice. Met een ongeneeslijke ziekte, die op zich operabel was, ware het niet dat hij een hartkwaal bleek te hebben, die de noodzakelijke operatie onmogelijk maakte.
Bij elk telefoontje denk ik......